Vergelijkende waardenstelling
Het Alfonsusklooster in Velp is een betrekkelijk vroeg voorbeeld van een contemplatief kloostercomplex uit de 19e eeuw, dat vanwege de structuur en sobere architectuur van de verschillende vleugels enerzijds is gestoeld op de contemplatieve kloosterbouw uit voorgaande eeuwen (met name ook de 17e en 18e eeuwse voorbeelden uit de zuidelijke Nederlanden en het Maasgebied) en anderzijds ook typisch 19e eeuwse kenmerken vertoont, waaronder de op de middeleeuwse bouwkunst gestoelde architectuur van met name de kapel (in dit geval de laat romaanse detaillering).
Kenmerkend is de voor de contemplatieve orden in feite vooral naar binnen gerichte opzet, met rond een binnenplaats gegroepeerde sober opgezette vleugels en de hoge ommuring rond het klooster en de grote erachter gelegen tuin. Bij de kapel was de toepassing van (het thans helaas uitgebroken) bovenkoor, in de middeleeuwen de nonnengalerij genoemd, kenmerkend voor de kerkenbouw van zogenaamde slotzusters, die tijdens de diensten gescheiden van de leken op deze galerij samenkwamen. Voorbeelden uit de middeleeuwen zijn hiervan nog bewaard gebleven, onder meer in Nijmegen. Naast de kapel was een separate koorruimte ingericht met verbindingen naar de kapel en op de verdieping keek een kleine bidplaats uit op de kapel.
De voor het werk van Asseler kenmerkende voorliefde voor de Romaanse en vroeg gotische architectuur is duidelijk afleesbaar aan met name de kapel van het klooster. Tussen 1860 en 1880, de periode waarin Asseler actief was, werkten de meeste van zijn collega’s vrijwel zonder uitzondering in louter gotische vormentaal, waardoor Asseler’s werk binnen de 19e eeuwse kerkelijke bouwkunst een bijzondere en tevens duidelijk herkenbare plaats inneemt. Naast Asseler is vooral Ch. Weber bekend geworden om zijn voorliefde voor de Romaanse bouwkunst, die echter bij Weber (een enkele uitzondering daargelaten) pas bij zijn late werk, gerealiseerd na 1880 (zogenaamde koepelkerken in Vught, Geldrop, Uden, Lierop en Raamsdonk) duidelijk naar voren kwam. De vestiging van het klooster op een voormalig en toen nog omgracht kasteelterrein is vergelijkbaar met die van het eveneens contemplatieve, maar oudere Clarissenklooster in Megen, waar overigens de slotgracht in tegenstelling tot die van Velp wel behouden bleef.
Objectgerichte waardenstelling
Architectuur-, bouw- en kunsthistorische waarde
Het in fasen tot stand gekomen klooster aan de Basilius van Bruggelaan in Velp vertegenwoordigt architectuurhistorische waarde als een zowel in- als uitwendig redelijk gaaf bewaard gebleven voorbeeld van kloosterarchitectuur uit voornamelijk het derde kwart van de 19de eeuw. Vooral uitwendig onderging het gebouw sedert 1910 nagenoeg geen wijzigingen. Het belang van de inbreng van Asseler (vernieuwing/verbouwing voormalige kasteelvleugel en nieuwbouw kapel in neoromaanse vormen en noordvleugel) is hiervoor reeds aangestipt.
Bijzonder is daarnaast met name ook de jongere voorgevel met toren van de kapel, die als een vroeg en derhalve ook belangrijk voorbeeld geldt van kerkelijke bouwkunst binnen het oeuvre van de befaamde 20ste – eeuwse kerkenbouwer A. Kropholler. Vanwege het vroege ontstaan in 1858 en de ontwikkelingen van het klooster tot en met 1880 geeft het klooster een goed beeld van de architectonische ontwikkelingen in het derde kwart van de 19e eeuw, de periode waarin men deels nog in de bouwkundige tradities van de eerste helft van de 19e eeuw werkte (eclecticistisch in stijlkeuze, toepassing van stucgewelven), maar waarbinnen daarnaast ook gaandeweg de meer doorwrochte op bestudering van de middeleeuwse constructies gebaseerde architectuur op kwam. Deze ontwikkelingen zijn in het complex via de verschillende fasen (tot en met de vleugel van Joh. Kayser uit 1902) nog goed afleesbaar.
De gevel met toren van de kapel is te omschrijven als een vroeg voorbeeld van de 20e eeuwse kerkelijke bouwkunst, gebaseerd op Berlage en de middeleeuwen. Helaas is bij renovaties van de kapel in de tweede helft van de 20e eeuw de voor slotzusters kenmerkende nonnengalerij en een belangrijk deel van de historische afwerking en meubilering teniet gedaan, waardoor de kapel met name inwendig aan waarde heeft moeten inboeten. De in 1996 deels vrijgelegde schilderingen in de absis en de koorvloeren, alsmede de cyclus van glas-in-lood ramen in de kapelvensters vertegenwoordigen een hoge kunsthistorische waarde.
Het complex bezit ook bouwhistorische waarde, niet alleen vanwege de (beperkte) aanwezigheid van restanten van het landhuis Bronckhorst in de westelijke vleugel, maar tevens ook vanwege de nog afleesbare groei van het complex sedert 1858, waarbij de ontwikkelingen op het gebied van constructies (hout- en steenconstructies) en ruimtelijke opzet aan de uit verschillende perioden daterende bouwdelen afleesbaar zijn. Met betrekking tot de interieurs van het klooster is de rotonde uit 1916 met zijn fraaie terrazzovloer, gestucte wandgeledingen in Romaanse stijl, glas-in-loodramen van Menke en stucplafond met ornamenten te kenschetsen als een gaaf bewaarde historische ruimte. Hetzelfde geldt voor de wasserij en keuken en bijkeuken in noord-oostelijke vleugel, waarin ook diverse belangwekkende nagelvaste details zoals een pomp, waterbakken, aanrechten en kasten behouden zijn gebleven. Ook het interieur van de bibliotheek op de verdieping in deze vleugel met de gaaf bewaard gebleven kastenwanden vormt een waardevolle historische ruimte. Waardevol is ook het beeld van de gangen met hun nog oorspronkelijke deuren en stichtelijke teksten boven de rondboogdoorgangen in onder andere de noordvleugel (verdieping), zuidvleugel (verdieping) en westvleugel (begane grond en verdieping). Verder zijn in de westvleugel ook restanten van andere wandschilderingen behouden gebleven. Bijzondere elementen vormen ook de hijsinstallaties in met name de zolder van de noord-oostelijke vleugel. In dit verband moet ook de voor een slotklooster kenmerkende grote ommuurde tuin worden genoemd, die met in verschillende perioden toegevoegde elementen (kapelletje, calvariegroep, kippenhok, kas, lourdesgrot, beelden, kruiswegstaties) nog behoorlijk gaaf bewaard is gebleven (hoge tuinhistorische waarde).
Situeringswaarde/context
Het kloostercomplex met ommuurde tuin heeft situationele waarde door de vrijstaande en markante ligging aan de noordrand van het oude dorp Velp, dat dankzij de aanwezigheid van twee grote kloosters met recht een kloosterdorp kan worden genoemd. Het klooster is bovendien gebouwd op een voor de geschiedenis van Velp betekenisvolle plek, namelijk het voormalige kasteelterrein van het Huis Bronckhorst. Hier neemt het zorgvuldig vormgegeven en imposant opgezette complex met zijn in hoofdzaak sobere vleugels en fraaie kapel met een opmerkelijke toren een sterk in het oog vallende positie in. Tezamen met de er westelijk van gelegen oude parochiekerk en het daar weer westelijk van gelegen oude Kapucijnenklooster Emmaus vormt het klooster een religieuze drie-eenheid die met de drie torens in hoge mate het beeld van dit oude dorp bepaalt.
De situeringswaarde wordt versterkt door de ligging aan de open gebleven gronden van De Mars, aansluitend op de er noordelijk van gelegen Maasdijk van waaruit het klooster met de oude kerk en het oude Kapucijnenklooster sterk de aandacht trekt. Aan de zijde van het oude hoofdlint (de Bronckhorstweg) en langs de oeroude aftakking daarvan rond het klooster richting de middeleeuwse kerk en het Kapucijnenklooster (de Basilius van Bruggelaan) speelt de oude kloostermuur rond de tuin een belangrijke rol in het straatbeeld. Het complex met de verschillende vleugels, kapel en ommuring bezit een hoge ensemblewaarde, die nog wordt versterkt door de inrichting van de grote tuin met hoog oprijzend geboomte, hetgeen aan dit ensemble een schilderachtig karakter verleent.
Cultuurhistorische waarde
Er is sprake van hoge cultuurhistorische waarde doordat het klooster één van de belangrijke voorbeelden is van de voor de cultuurhistorische achtergrond van de gemeente Grave belangrijke katholieke ontwikkelingsgeschiedenis. De kloosters in dit gebied gaven in hoge mate vorm aan het leven van inwoners, door het opvangen van weeskinderen, geven van onderwijs, zorg voor blinden, oprichting van harmonieën en sportclubs en verrichten van zielzorg. Vooral vanaf het derde kwart van de 19e eeuw nam het aantal kloostervestigingen in Grave en omgeving sterk toe mede door toedoen van de rector van klooster De Wijnberg, de gefortuneerde en Hoog geplaatste Graafse geestelijke Monseigneur H. De La Geneste (vestiging van de zogenaamde Franse Paters in een oud Kazernegebouw, ontstaan St. Henricusgesticht van de Fraters van Tilburg en klooster De Wijnberg van de Zusters van Liefde, grondleggers van het vermaarde blindeninstituut in Grave zelf, vestiging van het Jezuietenklooster Mariëndaal in het later tot stand gekomen Nieuw Velp en vestiging van het Alfonsusklooster voor Redemptoristinnen in Oud Velp) waardoor er omstreeks 1900 een voor deze bescheiden landelijke gemeente grote variëteit ofwel „een veelkleurig habijt‟ van ordes en congregaties bestond dat was gehuisvest in veelal indrukwekkende, sterk het beeld van de omgeving bepalende complexen. Tot omstreeks de jaren 1960-1970 speelden deze een grote rol in het religieuze en maatschappelijke leven van Grave en Velp.
Van de meest omvangrijke in Grave gelegen kloostercomplexen ging alleen het Henricusgesticht aan de Hoofschestraat definitief verloren. Ook vertrokken de Franse Paters voor de eeuwwisseling, evenals de Zusters van Liefde, de Jezuieten en de redemptoristinnen, waardoor thans alleen hun nagelaten kloosters en het nog ternauwernood functionerende Kapucijnenklooster nog kunnen getuigen van deze rijke katholieke traditie. Het in 1990 verlaten, maar daarna weer door de Stichting Beth Hachajiem op enigszins vergelijkbare wijze bewoonde klooster is in zijn authentieke opzet redelijk goed bewaard gebleven en weerspiegelt nog altijd op een heldere manier de contemporaine ideeën over de opzet en uitvoering van een contemplatiefklooster, als oord van rust en toewijding.