De “rooi nonnekens” waren ruim 130 jaar een begrip in Velp. In 1858 vestigden zich zeven zusters Redemptoristinnen vanuit Brugge in Velp, in 1990 verlieten de laatste negen Velp om naar Someren te gaan. Wat zij in Velp achterlieten was een monumentaal kloostercomplex als getuigenis van een rijk contemplatief leven. Zij vestigen zich naast de oude Vincentiuskerk van Velp en het Emmaus-klooster van de paters Kapucijnen in een gedeelte van het vroegere kasteel Bronckhorst. Na de aankoop op 17 maart 1858 kwamen op dinsdag 20 juli 1858 de eerste zusters aan voor de definitieve stichting. Ze betrokken eerst het oude huis en hadden een noodkapel laten bouwen die daags na hun aankomst werd opgeleverd en door de deken van Velp de heer A. Pulzers werd ingezegend. Volgens een latere moeder-overste in een brief uit 1961 aan een in de historie geïnteresseerde Velpenaar (J. de Valk van de Tolschestraat 6) had de burgemeester van Velp, de heer F. Gervers zich aangeboden om het overzicht en de leiding op de werkzaamheden op zich te nemen.
Volgens de kronieken en de eerder genoemde brief uit 1961 begon men in 1860 met de bouw van de zuidvleugel (gemeentekamer etc.) gevolgd in 1863 door de nieuwbouw van de oostvleugel, waarin de refter was gelegen. Door geldgebrek werd de bouw van deze vleugel echter stil gelegd in 1865 en pas in 1867 voltooid na giften van onder andere de familie van Zr. M.L. Chavatte uit Frankrijk en Pater J. van Rijckevorsel ontvangen te hebben.
In 1879 volgde de grote verbouwing/vernieuwing van de oudbouw (westvleugel) met toevoeging van de spreekkamers (noordelijke vleugel) en het daarachter gelegen “buitenhuis”. Het buitenhuis, later Rotonde genoemd, dat met een drielobbige gevel uitkijkt over de binnenplaats werd in deze vorm in 1916 gebouwd. In 1879 werd tevens begonnen met de bouw van de kapel. Al deze delen uit 1879-80 zijn ontworpen door Th. Asseler. De gracht, waarvan al een gedeelte was gedempt bij aankomst, zijnde het gedeelte dat zoals men zei “de tuin in twee delen verdeelde”(de zuidelijke gracht?) werd verder deels gedempt in 1879 om de bouw van de kapel mogelijk te maken. De kapel, nog zonder de huidige gevel met toren (die door architect Kropholler respectievelijk in 1908 en 1909/1910 tegen de kapel zijn gebouwd) had in de oorspronkelijke vorm wel een torentje, dat echter op de nok van het dak boven de voorgevel was gebouwd. Deze kapel werd op 27 juni 1880 ingezegend.
Uiteindelijk is pas in 1897 de rest van de gracht gedempt en bouwde men vanaf de kapel tot aan de Bronkhorstweg het westelijke deel van de ommuring. Door het dempen van de gracht was het nodig om een regenput te maken, die werd in 1899 aangelegd in combinatie met het verbeteren van de privaten in een nieuwe aanbouw tegen de zuidgevel van de westvleugel, het aanbrengen van riolering, het dichtzetten van een buitendeur en het vernieuwen van de bakoven.
De oostelijke delen, lopend langs de Basilius van Bruggelaan, werden gebouwd in 1911. In 1902 is begonnen met de haaks op het carré gebouwde noord/oostelijke vleugel (werkhuis en noviciaat) dat in 1903 gereed is gekomen. Voor het ontwerp van deze vleugel tekende de bekende Limburgse architect en kerkenbouwer J. Kayser. De uitvoerder was Joseph Vos een timmerman uit Velp, die in de volgende jaren diverse werkzaamheden aan het klooster verrichtte. In 1902 werden ook de leien van het dak van de zuidvleugel vervangen door pannen en de goot vernieuwd. In 1903 werd de refter vergroot, waarbij ook de oude keuken veranderd werd en de oude trappen in de oostvleugel werden verplaatst naar de tweede verdieping, dit alles omdat men de nieuwe vleugel ook buitenhuis werd vernieuwd en uitgevoerd in hardsteen ook werd er een privaat in de gang aangelegd. Bovendien werd het “buitentuintje” met een ijzeren hek vergroot en een nieuwe ringmuur met privaten gebouwd en een bestrating van gele steen gelegd. In 1904 volgt een grote reparatie aan de toren en het buitenhuis, waarbij nieuwe goten worden aangelegd vergroot (uitbouw tegen de westgevel van de westvleugel) en een nieuwe sacristie gemaakt achter de koorabsis. In 1909/1910 werkte Kropholler nog aan de entree van de voorbouw links naast de kapel en werd het bovenkoor vergroot, een lift geplaatst, alsmede een kamer vergroot. In 1911 worden de privaten vernieuwd en vinden werkzaamheden aan de refter plaats. Vergroting van de recreatiezaal vindt plaats in 1916 evenals vernieuwing van de stenen trap en vestibule, waarbij in de toen onder leiding van aannemer Vos herbouwde rotonde de geschilderde ramen zijn geplaatst van dhr. I. Menke te Goch (Duitsland). Ook wordt een afzonderlijke slottoegang voor werklieden gebouwd. In 1923 brengt dhr. Vos een tweede bovenraam aan op de Jube.
In de in 1879 grotendeels vernieuwde westvleugel ligt op de eerste verdieping aan de noordzijde een voormalige bidplaats, van waar uit men via een venster zicht had in de kapel. In dat jaar werd de kloostervleugel ook voorzien van een nieuwe voorgevel naar ontwerp van de architect Th. Asseler uit Amsterdam. Diezelfde architect ontwierp de kloosterkapel van het H. Hart van Jezus. Het is een neo-romaans gebouw met eenbeukig schip en halfrond gesloten koor, waaraan tussen 1908 en 1910 een ingangspartij met toren naar een ontwerp van A.J. Kropholler (eveneens uit Amsterdam) is toegevoegd. Op 21 juni 1879 werd de eerste steen voor de kapel gelegd. In 1948 is de kapel deels opnieuw gedecoreerd en opnieuw ingewijd en een week later wijdde men een nieuwe torenklok in verband met het vorderen van de oude klokken tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers. In 1960 wordt een klokkenstoel met twee nieuwe klokken in de toren aangebracht. In 1967 is het interieur van de kapel gemoderniseerd, waarbij de wandschilderingen uit 1909 van de schilder Koolen uit Sittard en schilderingen in de abis uit 1948 werden over gewit en het hoogkoor (nonnengalerij) werd uitgebroken. De roosvensters bevatten nog authentieke glas-in-loodramen met scènes uit het leven van Christus (de Emmaüsgangers, Pietá, Presentatie in de tempel, Heilige familie, Christus ontmoet Maria Magdalena).
Het complex heeft ook een monumentale tuin, die in zijn huidige omvang van kort na 1923 dateert, toen men aan de westzijde een stuk grond had aangekocht van de koster voor de uitbreiding. De tuin is ommuurd en daarbinnen bevinden zich een in de oostelijke tuinmuur opgenomen Kruisweg, een kas, een Calvarieberg, een kleine kapel (de laatste uit 1910) een kippenhok en een Lourdesgrot uit 1930. Zijn huidige vorm dankt de tuin deels aan de demping van een oude, U-vormige gracht in 1897. Op de plaats van de gracht werd een wandeling aangelegd. De tuin heeft gazons en borders. De beplanting, globaal uit de periode 1900-1950, bestaat onder meer uit eiken, linden, ceders, paardenkastanjes, fruitbomen en coniferen, waaronder enkele monumentale exemplaren.
Na de uitbreiding van 1902-1903 was het klooster geschikt voor 45 zusters. Na de Tweede Wereldoorlog liep het aantal Redemptoristinnen echter snel terug. In 1983 vieren de zusters nog wel hun 125-jarig bestaan in Velp, maar in 1990 verhuisden de laatste negen zusters naar Someren, na een verblijf van 132 jaar in Velp. Het gebouw kwam in eigendom van de Stichting Beth Hachajiem (Hebreeuws voor Huis van de Levenden) en kreeg een woonbestemming voor negen volwassenen van deze Stichting met zes kinderen. Een deel van het klooster werd daarbij vrij gehouden voor noodopvang.